Je pensioenregeling en de ontwikkelingen in wet- en regelgeving
Onze huidige pensioenregeling
Bij Pensioenfonds KPN neem je deel aan de volgende pensioenregeling:
- Tot een salaris van € 45.378 bouw je pensioen op in een zogeheten voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Daarin bouw je jaarlijks voorwaardelijk 1,875% op van je pensioengrondslag van dat jaar. Mocht de financiering vanuit het premiedepot in enig jaar onvoldoende zijn, dan is het mogelijk dat de opbouw lager is dan 1,875% over dat jaar.
- Vanaf een salaris van 45.378 tot aan het fiscaal maximale pensioengevend salaris 137.800 (grens voor 2024) bouw je pensioen op in een beschikbare premieregeling. Deze regeling kent een leeftijdsafhankelijke beschikbare premiestaffel. De premies worden belegd en van het saldo wordt op jouw pensioendatum een pensioen ingekocht. Ook bestaat de mogelijkheid van doorbeleggen.
- Als onze financiële situatie het toelaat, verhogen we je opgebouwde pensioen jaarlijks om de prijsstijgingen in Nederland te compenseren (toeslagverlening). Er is geen recht op toeslagen. Het is niet zeker of en in hoeverre je pensioen in de toekomst kan worden verhoogd met een toeslag.
- Ook is het mogelijk om binnen bepaalde grenzen deel te nemen aan individueel pensioensparen. De opbouw vindt plaats met een leeftijdsafhankelijke beschikbare premiestaffel.
- We hanteren een rekenleeftijd van 68 jaar, maar je kunt je pensioen ook eerder laten ingaan. In onze pensioenregeling is dat mogelijk vanaf 60 jaar. In de praktijk wordt vaak de datum waarop de AOW ingaat gekozen als pensioendatum. De pensioenaanspraken worden dan aangepast naar deze leeftijd.
- Voor nabestaanden is recht op een tijdelijk en een levenslang partnerpensioen en een wezenpensioen.
- Als je arbeidsongeschikt bent, wordt je pensioen onder voorwaarden verder opgebouwd. Dit heet premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het salaris dat hiervoor in aanmerking komt bedraagt maximaal € 137.800 (grens voor 2024).
- Er is onder voorwaarden een arbeidsongeschiktheidspensioen over het salaris boven € 71.628 (grens voor 2024). Bij de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt geen rekening gehouden met het fiscaal maximale pensioengevend salaris.
Een gedetailleerd overzicht van je pensioenregeling vind je op onze website.
Pensioenen stijgen in 2025
Half november 2024 hebben we besloten om de pensioenen per 1 januari 2025 te verhogen. Het pensioen voor actieven stijgt met 2,09% en het pensioen van de groep oud-werknemers en pensioengerechtigden is met 2,17% verhoogd.
Om de pensioenen (gedeeltelijk) te kunnen verhogen moet de beleidsdekkingsgraad hoog genoeg zijn. En dat was in 2024 het geval. De dekkingsgraad was niet hoog genoeg om de pensioenen evenveel te laten stijgen als de prijzen (2,54%). Wel konden de pensioenen gedeeltelijk verhoogd worden.
We bekijken ieder jaar of de pensioenen verhoogd kunnen worden. Daarbij wordt onder andere gekeken naar twee zaken:
- Onze beleidsdekkingsgraad.
- Het dalen of stijgen van de prijzen van bijvoorbeeld gas, elektriciteit en dagelijkse boodschappen. We gaan daarbij uit van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Deelnemers zijn op dinsdag 10 december 2024 over dit besluit geïnformeerd door middel van de nieuwsbrief aangevuld met uitgebreid nieuwsbericht op de website.
Wet- en regelgeving: ontwikkelingen in 2024
Wet toekomst pensioenen
De inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen op 1 juli 2023 heeft er nog niet toe geleid dat pensioenfondsen massaal zijn overgestapt op een nieuwe Wtp-pensioenregeling. Op 1 januari 2025 hebben drie pensioenfondsen de overstap gemaakt. In de loop van 2025 en naar verwachting vooral in 2026 zullen meer pensioenfondsen de overstap maken naar een nieuwe pensioenregeling, doorgaans een solidaire premieregeling (SPR).
Alle pensioenfondsen moeten in 2025 het transitieplan (op 1 januari) en het implementatieplan (op 1 juli) gereed hebben. Die datum kan voor het implementatieplan nog wijzigen voor pensioenfondsen die van plan zijn om na 1 juli 2026 over te gaan naar de nieuwe pensioenregeling. Bij de Tweede Kamer is eind 2024 namelijk een wetsvoorstel ingediend waarin sprake is van een koppeling van de datum van indiening van het implementatieplan aan de voorgenomen datum van overgang naar de nieuwe pensioenregeling en van invaren. In de lagere regelgeving gebaseerd op de Pensioenwet wil de regering ook de mogelijkheid opnemen dat de uiterste transitiedatum van nu nog 1 januari 2027 door een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt verruimd. De verwachting is dat die datum naar 1 januari 2028 gaat; daar gaat de pensioensector nu al van uit.
Details nieuwe pensioenregeling
Sociale partners geven in hun transitieplan de hoofdlijnen van de nieuwe pensioenregeling aan zoals de hoogte van de pensioenpremie en de omvang van bepaalde (risico)dekkingen. Verder staan in het transitieplan zaken als de wijze waarop bij de overgang wordt omgegaan met de opgebouwde pensioenaanspraken, -rechten en -kapitalen. Ook gaat het over de omvang, het doel en de wijze van het vullen van de solidariteitsreserve en de wijze waarop compensatie wordt verleend aan de groep belanghebbenden die nadeel ondervindt van de overgang van een gelijkblijvende pensioenopbouw naar een gelijkblijvende premie.
Het pensioenreglement van de nieuwe pensioenregeling bevat een grote hoeveelheid details die in een transitieplan niet allemaal aan bod komen. Dit zijn bijvoorbeeld uitvoeringsdetails over zaken als de keuzemogelijkheden van een deelnemer bij pensioeningang. Over de invulling van deze onderwerpen zal in de praktijk het pensioenfondsbestuur besluiten, zo nodig in afstemming met de sociale partners.
De details van de nieuwe pensioenregeling zullen tot stand komen in overleg met de uitvoeringsorganisaties. De uitvoeringsorganisaties hebben in voorbereiding op de nieuwe pensioenregelingen veelal een nieuw administratiesysteem gebouwd of aangeschaft. De nieuwe systemen zijn ontwikkeld om de belangrijke standaardkeuzes te kunnen uitvoeren. Het kan echter zo zijn dat een pensioenfonds op onderdelen van de nieuwe pensioenregeling een andere keuze wil maken die niet in de standaard systemen staat. Het pensioenfonds zal dan in overleg treden met de pensioenuitvoerder om te bepalen of het mogelijk is om de wensen van het pensioenfonds uit te voeren.
Aanpassingen in de Wtp
Dagelijks ontstaan er bij de uitvoeringsorganisaties en pensioenfondsen nieuwe vragen die door wetten en regels niet worden beantwoord. Het ligt dan ook in de verwachting dat de wet- en regelgeving zoals die per 1 januari 2025 luidt, nog meermalen zal worden aangepast. Logisch dat het bij de huidige grotere veranderingen in pensioenland enige tijd duurt voordat het wettelijk kader een goed werkend geheel vormt.
Wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding
De Wet pensioenverdeling bij scheiding (Wps) zou vanaf 2021 de opvolger moeten worden van de huidige Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Al vrij snel werd de inwerkintreding uitgesteld naar de einddatum van de transitieperiode van de Wet toekomst pensioenen. Die datum is inmiddels voorzien voor 1 januari 2028.
In de tussentijd wilde de regering maatregelen nemen die de positie van de ex-partners bij de verdeling van pensioen bij scheiding al eerder zouden moeten verbeteren. Een van de maatregelen is dat de termijn voor het indienen van het Mededelingsformulier zou verlengd worden van twee naar vijf jaar. Een andere maatregel is de gevolgen van de scheiding voor het pensioen van de deelnemer en de ex-partner op Mijn Pensioenoverzicht te vermelden.
De invoering van deze maatregelen is uitgesteld. De internetconsultatie voor deze wijziging zal volgens de minister van SZW pas begin 2026 plaatsvinden. Als de wet in 2028 in werking moet treden, is er erg weinig tijd om die tussentijdse wijzigingen van enige betekenis te laten zijn.
Aanpak schijnzelfstandigheid
In 2023 heeft de Minister van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR) ter consultatie voorgelegd. Het wetsvoorstel moet schijnzelfstandigheid tegengaan. Schijnzelfstandigen zijn zelfstandigen die op opdrachtbasis werk doen, maar waarbij op een bepaald moment blijkt dat ze eigenlijk een arbeidsovereenkomst hebben met hun opdrachtgever.
In november 2024 heeft de Raad van State zijn advies aan de regering gegeven waarin de Raad op onderdelen kritische opmerkingen maakt. Begin 2025 was het wetsvoorstel nog niet aan de Tweede Kamer aangeboden. Een verwachte datum van inwerkingtreding is op dit moment nog niet bekend.
In het wetvoorstel is een eenduidige manier uitgewerkt om vast te stellen welke arbeidsverhouding een werkende heeft in relatie tot een werkgever. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel een rechtsvermoeden: als een werkende arbeid verricht tegen een uurtarief dat lager is dan een jaarlijks vast te stellen grensbedrag (voorlopig vastgesteld op € 33,-) wordt vermoed dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Het is aan de werkgever om aan te tonen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Met name door dit rechtsvermoeden zal het voor een schijnzelfstandige veel eenvoudiger zijn om als werknemer aangemerkt te kunnen worden dan nu het geval is.
Controle door de Belastingdienst
De Belastingdienst controleert vanaf 2025 voor het eerst sinds langere tijd weer bij werkgevers op het bestaan van arbeidsrelaties die moeten worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, terwijl partijen de indruk hebben willen wekken dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen opdrachtgever en zelfstandige. De handhaving richt zich op het stimuleren van het aangaan van een arbeidsrelatie die past bij de werkelijke verhouding tussen de werkgever en degene die voor hem werkzaamheden verricht.
Mogelijke gevolgen voor pensioenfondsen
De komende wetgeving en de hervatte controles van de Belastingdienst kunnen ervoor zorgen dat arbeidsrelaties van schijnzelfstandigen sneller en vaker als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt. Gevolg daarvan is dat deze werknemers – mogelijk in grote aantallen – toekenning van pensioen claimen over de periode dat zij als schijnzelfstandige werkzaam waren.
Wetsvoorstel bedrag ineens
De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is in 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Het onderdeel ‘bedrag ineens’ is echter niet in werking getreden, in afwachting van een wijziging waar de Eerste Kamer om heeft gevraagd. De Eerste Kamer wilde het mogelijk maken de betaling van het bedrag ineens uit te stellen tot januari van het jaar na het jaar waarin de deelnemer AOW-gerechtigd wordt. Dit geeft namelijk een lagere belastingdruk voor de deelnemer.
De Tweede Kamer heeft op 8 oktober 2024 ingestemd met het herziene wetsvoorstel, dat begin 2025 ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt. Ook deze Kamer zal naar verwachting instemmen. De (gewezen) deelnemer krijgt dan bij ingang van zijn ouderdomspensioen de mogelijkheid om maximaal 10% van de waarde van zijn aanspraken op ouderdomspensioen (of kapitaal voor het ouderdomspensioen) ineens te ontvangen. De pensioenuitvoerder moet daaraan meewerken. De voorgenomen datum van inwerkingtreding is al diverse malen uitgesteld. Gezien de voorbereidingstijd die pensioenuitvoerders denken nodig te hebben, zal de wet mogelijk pas op 1 januari 2026 of later ingaan.